Gestalt, semiotiek en retorica.
Gestalt-2.0
Begin vorige eeuw stelde psychologen de gestaltwetten op.
Een paar eenvoudige wetten die er voor zorgen dat we verschillende onderdelen
in een visuele boodschap makkelijk kunnen groeperen.
Gestalt = eenvoudig
We kunnen de breinbelasting verminderen door ons aan deze
wetten te houden. Er zijn in totaal 114 gestalt wetten. Het woord “wetten” moet
niet gezien worden als een dwangbuis maar als handvaten.
Als we een visueel beeld zien is de
voor- van de achtergrond scheiden het eerste wat we doen. Hier kan makkelijk in
gespeeld worden. Een goed voorbeeld hier van is van de Rubins vaas; waarbij je
een zwarte vaas met een witten achter grond hebt maar het kunnen ook 2 witten
gezichten zijn met een zwarte achtergrond.
Als je kijkt naar het zwart in de
afbeelding zie je een vaas, maar als je kijkt naar de witte achtergrond zie je
twee gezichten.
- wet van de eenvoud -
“Less is more” hoe minde informatie er staat hoe minder je
moet scannen. Zorg er voor dat je niet alles weg haalt maar dat je de juiste
informatie over houd.
Op de tekening zijn alleen de woorden
“less is more” gescheven.
- wet van de nabijheid -
dingen die bij elkaar horen moet je bij elkaar zetten, zo
voorkom je zoek plaatjes. Deze “wet” word niet altijd na geleefd om dat de
uitleg van het plaatje bij het plaatje zetten niet altijd ethisch verwantwoord
is en het beeld kan verstoren.
De uitleg van wat voor een soort dier
het is staat direct onder het beeldje.
- wet van overeenkomst -
Dingen die bij elkaar horen de zelfde vorm, kleur,
achtergrond etc. geven. Zo zijn dingen die bij elkaar horen makkelijk te
herkennen.
Alle 4 de producten zijn van het
zelfde merk, dit is te zien aan de kleur, de vorm en aan het logo wat bij alle
producten precies op de zelfde plek zi
- wet van de symmetrie -
De hersenen vinden het fijner en makkelijker om naar
symmetrische beelden te kijken.
Dit is een symmetrisch beeld wat het
makkelijk maakt om naar te kijken.
deze wet helpt ons makkelijk te groeperen, het is een erg
sterke wet die de wet van de overeenkomst en nabijheid overtreft.
Het beeld is verdeeld in twee vlakken,
een blauw vlak en een zwart vlak. In het zwarte vlak liggen dingen van Egypte
en in het blauwe vlak liggen spullen van Berlijn.
Dingen die dezelfde kant op bewegen worden als een eenheid
gezien.
De pijlen wijzen allemaal de zelfde
kant op, daardoor worden de pijlen gezien als een geheel.
deze wet is onderverdeeld in twee sub wetten:
Vormen met samen een rand er om heen worden als een geheel
gezien. Als voorwerpen van elkaar gescheiden worden met een lijn, worden deze
waargenomen als aparte elementen. Zelfs de suggestie van een lijn is hier al
genoeg voor.
Er zijn 4 elementen gezien, zonder dat
er lijnen neer zijn gezet.
2. wet van de gevulde hiaat
Onze hersenen vullen ontbrekende visuele informatie aan
zodat er een duidelijk en logisch beeld ontstaat.
Iedereen kan zien dat op de afbeelding
een (water) slang staat zonder dat deze helemaal getekend is.
- wet van continuïteit -
Als voorwerpen in een doorgaande volgorde staan worden deze
als een geheel waargenomen. Ze worden dan automatisch aan elkaar gekoppeld.
De streepjes staan in een doorgaande
volgorde, daarom zie je het als een lijn.
- wet van ervaring -
Symbolen die we herkennen uit ervaring; op een website een
blauwe onderstreepte letters, dit is vaak een link naar een andere site.
Het @ teken staat voor e-mail.
Gestalt als totaal beleving.
De wetten van gestalt versterken elkaar. Ze morgen alleen
nooit het creative proces in de weg staan, het zijn richtlijnen.
Semiotiek
Semiotiek, een verzameling therorien die gericht is op de
betekenis van beelden.
Tekens = elementen die een betekenis dragen.
Niet alleen beeld of taal bestaat uit tekens, in principe
bestaat alles om ons heen uit tekens, dus ook gebouwen, geluiden en sociale
verschijnselen.
De voorwaarde is wel dat een teken waarneembaar is en iets
vertegenwoordigd dat niet aanwezig is, zoals dat letters een klank
vertegenwoordigen.
Om een teken te kennen moet je de code kennen, als je deze
niet kent ga je op zoek naar de betekenis.
De plaats, omgeving of context van een teken is belangrijk
voor de betekenis van het teken. Zo kan de betekenis van een teken verschillen
op verschillende plaatsen.
Door het combineren van tekens komen tekens vaak beter tot
hun recht. Tegenstellingen van tekens geven een teken meer waarde, het woord
‘rijk’ heeft alleen betekenis als je
weet wat het woord ‘arm’ inhoud.
Een teken hoeft niet alleen waarneembaar te zijn, het kan
ook aanzetten tot inspiratie. Dit komt omdat het teken niet alleen verwijst
naar een object, het doet er ook een uitspraak over. De uitspraak betekend:
interpretatie.
Charles Sanders Peirce (1839-1914), een van de grondleggers
van de semiotiek , onderscheid drie verschillende soorten typen relaties tussen
tekenen.
Zo heeft ieder teken een andere relatie waar het teken naar
verwijst;
- Iconische relaties worden eenvoudig begrepen en worden gemaakt op basis van gelijkenis.
- Indexicale relaties zijn afgeleid en gerelateerd aan ervaringen.
- Symbolische relaties zijn berust op afspraken.

Het is een iconisch teken omdat het een
foto van een beeldje is, de foto toont de meeste gelijkenis met hoe het beeldje
er in het echt uit ziet.

De afbeelding van deze tekening is niet waarheidsgetrouw, toch weet iedereen dat
het hier gaat over een hond die uitgelaten wordt.
het hier gaat over een hond die uitgelaten wordt.
Symbolische tekens zijn gebaseerd op
afspraken, regels en gewoontes. Deze verwijzingen zijn ooit afgesproken, het
staat symbool voor een object. Je kunt nooit zelf een symbolisch teken
uitvinden. Het kan wel gebeuren dat een iconisch of indexicaal teken een
symbolisch teken word.
Deze
afbeelding heeft helemaal niets weg van een vrouw, het lijkt er in de verste
verte niet op. Toch weet iedereen dat dit het teken van een vrouw is.
Roland Barthes bekeek in de jaren zeventig op een andere
manier naar semiotiek. Hij onderscheiden tekens in twee niveaus:
- Denotatief
- Connotatief
Deze niveaus gaan over het herkennen en begrijpen van een
teken en vervolgens over de ideeën en waarde die bij de tekens.
Denotatie = antropologische kennis = algemeen gedeelde
kennis, dit wil zeggen dit is kennis die aan een of meerdere culturen gebonden
kan zijn.
Denotatie kun je in twee laag niveaus verdelen, een primaire
laag en een secundaire laag.
In de primaire laag kun je alles zeggen over vorm,
rangschikking, grote, materiaal, kleur etc. Voor deze laag heb je dus vrijwel
geen kennis nodig.
Voor de secundaire laag is meer algemene kennis nodig, het
gaat namelijk om de objectieve betekenis van een teken die is gebaseerd op
grond van de kennis die mensen delen.
Connotatie = gevoelswaarde = de tweede betekenis laag waar
Barthes semiotiek in scheid. Waar bij denotatie geen discussie zal zijn, zit er
bij connotatie veel variatie. Deze laag is ook weer onder te verdelen in
primaire en secundaire niveaus.
Het primaire niveau is gebaseerd op cultuur waarde en is
gebaseerd op de grond van gedeelde waarde en niet op kennis.
Het secundaire niveau is gebaseerd op subjectieve waarde en
persoonlijke belevingen, ook dit heeft niets te maken met kennis.
Bij connotatie gaat het dus om het effect van de betekenis
en de gevoelswaarde, niet om kennis.
Peirce en Barthes, alle twee een andere kijk op semiotiek.
Peirce kijkt naar eenrichtingsverkeer, van het object via
het teken naar de betekenis waarbij Barthes mee neemt dat het publiek allemaal
anders naar een beeld kan kijken.
Volgens Barthes is er niet een werkelijkheid, ieder mens
heeft zijn eigen werkelijkheid.
Retorica
Visuele retorica, de overtuigingskracht van beeld. Met
visuele retorica wil je de kijker een richting op sturen, hiervoor worden
klassieke overtuigingsmiddelen ethos, pathos en logos gebruikt.
Retorica = de leer van de welsprekendheid.
De klassieke retorica wil het publiek als spreker (rhetor)
overtuigen. Dit kan het beste als de volgende vijf taken goed worden vervult;
1. Inventio, kies inhoud, argument en voorbeeld,
2. Dispoitio, orden de inhoud, argument en voorbeeld,
3. Memoria, maak jezelf vertrouwd,
4. Actio, presenteer je inhoud, argument en voorbeeld.
De klassieke retorica gaat dus over de gesproken taal. En
dan met evidentia als stijltechniek: zo beeldend spreken dat de luisteraar het
voor zich ziet. Wie zich op die manier goed inleeft bereikt ook emotioneel het
meest volgens Quintilianus (95 n. C.).
Moderne retorica kwam halverwege de 20ste eeuw op
door de invoelt van media, fotografie, radio, televisie, ontwikkelingen van
psychologie en de opkomst van vakken als marketing. Hiermee groei de nieuwsgierigheid
naar manieren waarop je mensen kan overtuigen.
De afgelopen vijftig a zestig jaar houd men zich bezig met
de vraag: Welke boodschap overtuigd welk publiek en waarom?
Deze vraag word op verschillende vakgebieden bestudeerd
zoals; sociologie, filosofie, psychologie, organisatiekunde, taalkunde en
taalbeheersing.
Verschillende soorten overtuigingsmiddelen zijn; ethos,
pathos en logos.
Een spreker maakt gebruik van ethos als hij naar zijn eigen
kwaliteiten verwijst, pathos om in te spelen op de emoties van het publiek en
logos zijn de argumenten waar hij het publiek mee probeert te overtuigen.
Ethos is de geloofwaardigheid van de spreker. Met beeld de
kijker overtuigen en de geloofwaardigheid proberen te vergroten. Dit gebeurt op
verschillende manieren, zo word er bijvoorbeeld vaak gebruik gemaakt van een
sympathieke ambassadeur bij goede doelen.
Bij pathos doet een beeld beroep op je gevoel en wil je zo
overtuigen. Pathos is in eerste plaats niet een inhoudelijk argument maar wil
beroep doen op een gevoel van medelijden, geluk, angst en blijdschap. Pathos
hoeft niet te zitten in dat wat er in het beeld staat maar kan ook komen door
hoe de foto is uitgesneden of de stijl van de foto. Door een specifiek
standpunt te kiezen kan de spreker het gevoel van het publiek direct
aanspreken. Of door het gebruik te maken van kleur of zwart wit.
Deze foto van het hondje wekt meteen
een emotie op. De foto doet een beroep op een gevoel van medelijden.
Logos is het rationele argument. Foto’s of illustraties
kunnen een gevoel van realisme oproepen wat een sterk argument vormt. Een foto
kan naast de waarschijnlijkheid ook de wenselijkheid ondersteunen. Omdat het
een foto is laat het zien wat er daadwerkelijk is (waarschijnlijkheid) en dat
het mooi is (wenselijkheid). Zo werken reclames vaak met voor- en na foto’s.
Ook tabellen, plattegronden, medische tekeningen, organogrammen, tijdsbalken en
grafieken worden veel gebruikt. Het kost een redactie veel geld om een
dergelijke infographic te laten ontwerpen maar het loont vaak de moeite.
Wel moet er bij logos opgelet worden dat het niet altijd
even makkelijk is om argumenten af te leiden uit beeldtaal. De
interpretatieruimte is hierbij namelijk groter dan bij taalgebruik.
Naast deze drie overtuigingsmiddelen vinden we in de moderne
retorica nog een belangrijk punt: Kairos.
Kairos = het juiste moment.
Het publiek op verschillende manieren het gevoel proberen te
geven dat dit het beslissende moment is waar op zij in actie moeten komen. Voor
de oude Grieken was Kairos de god van het vluchtige moment, met andere woorden:
als je de kans laat schieten is deze ook echt voorbij.
Voor de globale indeling van retorische middelen hebben we
nu ethos, pathos, logos en kairos. Maar daarbij is er nog een uitgebreide
verzameling van stijlfiguren/retorische vormen.
Uit een onderzoek van Tom Evens (1999) blijkt dat
advertenties met een retorische vorm beter onthouden worden en overtuigender
zijn dan advertenties zonder retorische vorm.
Verbale stijlfiguren verdelen we onder in:
Schema’, die benadrukken herhalingen,
Tropen, die onregelmatigheden benadrukken.
Schema’s
Rijm: herhaling in de eind of de begin klank.
Verbo-picturaal schema: als de tekst door de afbeelding
wordt aangevult. Uit onderzoek van Hoeken blijkt dat advertenties met deze
retorische vorm beter gewaardeerd worden dan zonder.
Repetitio: het beter laten onthouden van een boodschap kun
je doen door te herhalen, de boodschap word zo bij de kijker ingeprent.
Repetitio is een veelgebruikt stijlfiguur.
Contrast: een
tegenstelling is een buitengewoon sterk middel om de aandacht te trekken.
Tropen
Metafoor:
verduidelijkt een object of idee door het te omschrijven als iets anders met de
zelfde karakteristieken. Bijvoorbeeld het lichtpeertje dat staat voor een idee.
Synecdoche: is
een koepelbegrip voor:
Pars pro toto,
waarbij een deel staat voor het geheel.
Totum pro parte,
waarbij het geheel staat voor een deel.
Bijvoorbeeld; het mannetje symbool voor het herentoilet
staat voor alle mannen (een deel voor het geheel).
Vergelijking: het beeld vertelt ons dat het vergelijkbare
eigenschappen heeft met een ander beeld, persoon, argument etc.
Personificatie: dit zijn zaken of dieren die als persoon
worden voorgesteld. Door van dingen menen te maken plaats je het dichter bij.
Het word dan sprekender en misschien wel overtuigender.
Hyperbool: dit is het stijlfiguur van de sterke overdrijving,
vaak in de vorm van beeldspraak of clichés. Vooral in cartoons word er vaak van
overdrijvingen gebruik gemaakt en soms heeft het een komisch effect. Het
hyperbool is het tegenovergestelde van een understatement.
Oxymoron: twee zaken die elkaar tegen spreken tegelijkertijd
worden gebruikt.
Pastiche: het nadoen van het werk van een bekende auteur
door bijvoorbeeld een beroemde foto herkenbaar na te maken. Soms worden deze
beelden bewust aangepast, vaak om er een humoristisch effect aan te geven. Deze
stijlvorm is een populaire onder illustratoren en fotograven. Het belangrijke
effect van deze stijlvorm is het plezier van de herkenning, het oplossen van de
puzzel en het vinden van betekenisvolle verschillen. Toch is er een flinke
dosis creativiteit voor nodig om een verfrissende draai aan het cliché te
geven.
Bedankt voor dit overzichtelijk werk over gestalt, semiotiek en retoria, echt super interessant! De wet van overeenkomst heb ik nog niet lang geleden in levende lijve ondervonden Anouk maar heb nu heel sterk het gevoel van Kairos als je begrijpt wat ik bedoel. Keep up the good work Anouk, I follow you into the dark. De groetjes, Jan.
BeantwoordenVerwijderen